Een achtervolging door het warenhuis
‘Stop, stop! Een dief! Houd de dief!’ roept Mees heel hard. Jeslynn moet lachen. Houd de dief! Dat is een zinnetje uit een film of een verhaal, dat gebeurt niet echt. Ze rent achter Mees aan. Leon zet gauw het karretje aan de kant, want er moeten geen mensen over struikelen.
Overal staan mensen stil en kijken naar de rennende kinderen. ‘Meneer, meneer, stop nou toch! We willen u iets vragen!’ blijft Mees roepen.
‘Meneer, stop!’ gilt ook Jeslynn.
Maar Leon denkt er anders over. ‘Kom op nou, maak niet zo’n herrie. Jullie zetten het hele warenhuis op stelten, dat kan niet.’
Jeslynn draait zich even om, maar Mees rent door. Jeslynn vraagt Leon: ‘Wil jij de dief niet pakken dan?’
‘Natuurlijk wel’, antwoordt Leon verontwaardigd. ‘Maar dit kan de dief van de bimbobox niet zijn. Dat ding is zeven jaar geleden gestolen!’
‘Maar dat tant-dinges is toch ook weg? Misschien heeft hij dat wel gestolen!’ bedenkt Jeslynn. Leon schudt zijn hoofd. ‘Vast niet. Want waarom zou hij nu weer met een karretje komen? Die man is hier vast gewoon voor zijn werk en is ontzettend geschrokken toen Mees opeens begon te schreeuwen.’
Boem. Jeslynn knalt tegen Mees aan, die opeens blijft staan. ‘Waar is die man nou? Hij kan ontzettend hard rennen.’
‘Daar, daar!’ roept Wilma bij de chocolaterie. ‘Hij gaat de roltrap op!’
Meteen begint Mees weer te rennen. Jeslynn puft en hijgt. ‘Toe nou, Mees, dit houden we niet vol.’
‘Jawel hoor’, weet Mees. ‘Ik ga hem inhalen, let maar eens op!’ Hij springt op de roltrap, duwt een vrouw aan de kant, slaat een tree over en moet dan wachten achter twee kletsende jongens. ‘Hee, laat me er eens langs!’ roept Mees.
De jongens draaien zich om. ‘Beetje geduld jochie. We zijn er bijna.’
Maar Mees heeft geen geduld. Hij springt op en neer.
‘Pas nou op, Mees!’ roept Jeslynn. ‘Straks val je nog van de trap!’ Dan zijn ze boven. Waar is de man gebleven? Ze zien geen man bij het speelgoed in de Intertoys, niet tussen de fietsen bij de Halfords of verstopt tussen de bakken vol cd’s van de muziekafdeling…. Dan zien ze meneer Rienus van de dierenafdeling komen.
‘Meneer Rienus, meneer Rienus, heeft u een man met een donkere jas gezien? Een rennende man?’ vraagt Jeslynn. Meneer Rienus denkt even na. Dan knikt hij.
‘Ja, volgens mij kwam er net iemand langs met een donkere jas. Hij rende niet, maar liep wel erg snel. Hij is met de roltrap naar de volgende verdieping gegaan.’
Mees rent alweer weg. Jeslynn roept nog snel: ‘Dank u wel!’ en holt achter Mees aan. Weer een roltrap. Daar zijn geen andere mensen op, dus kunnen ze snel doorlopen. Jeslynn kijkt omlaag en ziet dat meneer Rienus met Leon praat. Ook de vader van Mees staat erbij. Leon legt uit wat er aan de hand is, maar Mees’ vader kijkt wel een beetje boos. Meneer Rienus staat gelukkig te lachen. Hij legt een hand op Leons schouder en duwt hem richting de roltrap. Jeslynn kan niet verstaan wat meneer Rienus zegt, maar het is vast iets als: ‘Ga die kinderen maar snel achterna.’
Boven kijkt Mees zoekend rond. Deze verdieping kent hij niet zo goed. Er zijn vooral veel meubels – en dus ook veel verstopplekken. Tussen de bedden? In de kasten? Jeslynn stoot hem aan. ‘Kijk, daar’, fluistert ze. Ze wijst naar een grote kast. Voorzichtig lopen de kinderen naar de hoek waar de kast staat. Als ze er bijna zijn, springt de man tevoorschijn. Hij geeft ze allebei een duw, wringt zich tussen de meubels door en rent naar de roltrap.
Jeslynn valt op een bed, maar Mees valt plat op de grond. ‘Au!’
‘Niet piepen, Mees! Sta op, achter hem aan! Wat een lelijkerd!’ Jeslynn sprint al naar de roltrap. Naar beneden!
Daar staat meneer Rienus nog met de vader van Mees te praten.
Meneer Rienus zwaait. ‘Hee, zijn jullie hier alweer? Leon is net naar boven!’
‘Niet lang meer’, schudt Jeslynn. ‘Kijk, hij komt ook al naar beneden! Maar waar is die man nou gebleven?’
Leon komt eraan. ‘Ik zag hem vanaf de roltrap! Hij is naar de sportafdeling gerend!’
‘Ha, dan hebben we hem. Kom op, Jeslynn, Leon!’ Mees gaat snel naar de sportafdeling. Die kent hij beter dan de verdieping met al die meubels.
‘Daar is hij!’ roept Jeslynn. Ze willen alle drie tegelijk naar hem toe. Maar dat past niet tussen alle rekken met sportkleding. Leon probeert aan de kant te gaan, struikelt, valt tegen een rek aan en ploft met een lading kleren op de grond. Mees springt opzij, maar Jeslynn valt bovenop Leon en de kleren. ‘Gelukkig val ik zacht!’ lacht ze. Leon worstelt met de kleren, die om zijn armen en benen zitten gewikkeld.
‘Nee hè, nou gaat die man helemaal naar beneden! En daar zijn zoveel uitgangen, dat hij gemakkelijk kan ontsnappen. Kom nou, Jes, Leon!’ Mees rent naar de roltrap. ‘Volgens mij zijn we nu wel op alle roltrappen geweest. Pffff.’
Meneer Rienus komt eraan en helpt Leon en Jeslynn omhoog. Hij moet heel hard lachen.
‘Mees is al op de roltrap naar beneden. Ga er gauw achteraan, Jeslynn. En Leon, ga jij maar naar de dierenafdeling. Ik loop wel even met Mees’ vader achter de kinderen aan.’
Dat laat Jeslynn zich geen twee keer zeggen. Meneer Rienus loopt rustig naar de roltrap. Als hij op de eerste trede stapt, is Jeslynn al bijna beneden. Achter Mees aan! Ze ziet hem nog net de Pipoos in rennen.
‘Mees, Mees, ik ben er al! Heb je hem bijna?’ roept ze.
Maar nee. Als ze door de Pipoos rennen, zien ze de man nog net door de VVV naar buiten gaan. En weg is hij. Teleurgesteld lopen ze naar meneer Rienus. Opeens bedenkt Mees iets: ‘Het karretje! Het karretje is er nog. Misschien kunnen we daar iets aan ontdekken.’
‘O, o’, zegt meneer Rienus.
‘Wat is er, meneer Rienus?’ vraagt Jeslynn ongerust.
‘Eh… dat karretje is van ons. Kijk maar, er zit een sticker op.’
Verbluft kijken Mees en Jeslynn elkaar aan. ‘Van het warenhuis? Hoe kan dat nou?’
‘En er is nog iets’, zegt meneer Rienus aarzelend. ‘Ik heb de man niet goed gezien, maar hij kwam me zo bekend voor. Ik weet zeker dat ik hem eerder heb gezien en volgens mij zelfs met hem heb gesproken. Maar waar? En wanneer? Dat weet ik niet meer.’